Heftan tattan
Columns 10 juni 2016 0Zundag weer verjöarsviseet
en iej weet wa hoo dat geet:
Herman hef zoo zeek ewes,
Graads mut ok weer oonder t mes…
De eerste regels van het gedicht Heftan tattat van Willem Wilmink. Meesterlijke poëzie in het stadsplat van Enschede. De in 2003 overleden dichter/schrijver/zanger verhaalt over een zondagse verjaardagsvisite waarvan hij op voorhand weet dat de kwalen van allerlei mensen het belangrijkste gespreksonderwerp zullen zijn. Herman die zwaar ziek is geweest, Gradus die (alweer) een ingreep dient te ondergaan, Trui bij wie ‘alles is weggehaald’, Klaas die onlangs is overleden en Leida die aan hevige buikpijnen lijdt.
Dan valt het accent op Bernard. Bernard heftan tattat! Bernard heeft het aan zijn hart gehad. Wat daar de oorzaak van was, vertelt de dode dichter ook: hij had veel te veel patat gehad…
In de twee laatste regels geeft hij zijn afkeer van het gezeur – dat genöal – weer met een krachtig: doodzeek goa’j op hoes op an. Veel lezers zullen het beeld dat Wilmink in zijn gedicht schetst herkennen. Zo verliepen verjaardagsvisites in Oost-Nederland en zo verlopen ze nog steeds. Koffie (of thee) met gebak, nog een kopje (vaak met een bonbon of een chocolaadje) en ondertussen komen de gesprekken op gang. Over de nieuwe verkering van tante Jans, de misstap van de buurman twee huizen verderop, de fikse promotie van neef Ben en – kan niet missen – over allerlei lichamelijk ongemak. Hoe groter de visite, hoe interessanter de anatomische les. Een kamer vol ervaringsdeskundigen en gesprekken die nimmer stokken. Ook al omdat gastheer en gastvrouw zich niet onbetuigd laten als het om trakteren gaat: biertje, wijntje, borreltje, gevuld ei, gehaktballetje, stukje worst. Hoe meer biertjes, wijntjes, borreltjes (het blijft al lang niet meer bij twee), hoe impertinenter de vragen en opmerkingen. “Gaot ze met zo’n slange dan heemaols ’t lief in? Gadverdarre!” “Ik heb ok aardig wat tabbeletten, maor ik geleuve dat ie d’r nog meer hebt.”
Behalve het doornemen van de medische encyclopedie aan de hand van praktijkvoorbeelden is tijdens zo’n visite ook het bespreken van familierelaties een geliefd tijdverdrijf. Het begint meestal met de open vraag of er nog wel eens iets vernomen is van tante Hanna die na een liefdesdrama naar de grote stad is vertrokken en daar een relatie kreeg met de directeur van het bedrijf waar ze als secretaresse werkte en die, merkwaardig genoeg, een achterneef was van oom Herman wiens timmerbedrijf drie keer failliet ging
en die op latere leeftijd nog een kind verwekte bij de vrijgezelle dochter van de bakker die….
Gelukkig is er dan altijd wel iemand die zegt: “En dat kind, dén jonge, mos oom zeggen tegen de lange brugge in Zutphen!”
0 Reacties